Ze gaf haar hele salaris aan haar schoonmoeder om haar stervende echtgenoot te redden, maar op een dag besloot ze onverwacht langs te komen. En kijk wat er gebeurde…
Ze gaf haar volledige salaris aan haar schoonmoeder om haar stervende man te redden, maar op een dag besloot ze onverwachts langs te komen. En daar gebeurde het…
— Alice, lieverd, maak je geen zorgen. Mama zorgt voor mij. Je komt wanneer je kunt. Ik wil je niet nog meer belasten. Je komt al zo moe van je werk, je moet rusten, slapen… En ik, ik vraag constant om aandacht.
Alice kon haar snikken niet inhouden.
— Kostia, je bent zo zorgzaam, zo attent… Het komt goed. We zullen zeker specialisten vinden die kunnen helpen. Als het nodig is, nemen we een lening.
Haar man streelde zacht haar haren.
— Alice, welke lening? Hoe ga je dat later terugbetalen? Je hebt nog een heel leven voor je.
Alice keek bezorgd naar hem.
— Kostia, denk daar alsjeblieft niet aan. Ik laat niet toe dat je zoiets zegt.
Hij keek op de klok.
— Ren snel, je zult de bus missen.
Alice keek ook naar de tijd.
— Nee, ik ga niet. Ik ga morgen. Vandaag heeft mama nachtdienst, hoe blijf je dan alleen?
— Alice, wat zeg je? Je weet toch hoe het op je werk is. Als je te laat bent, krijg je geen premie. En hoe dan? Jij hebt alles al voorbereid. Ik kom wel klaar, echt.
Alice rende het huis uit. Haar ogen werden verduisterd door tranen. Ze had nooit gedacht dat ze in zo’n situatie terecht zou komen. Haar Kostia, altijd vrolijk en energiek, was nu ernstig ziek. En zijn ziekte was zo mysterieus dat artsen weigerden een diagnose te stellen.
Toen een oudere arts zei dat „hij nog wel zou kunnen werken”, was Kostia gekwetst en weigerde hij verdere onderzoeken. Alice smeekte hem, maar zonder succes. Zelfs haar schoonmoeder stond aan de kant van haar zoon. Op een dag zei ze streng tegen Alice:
— Waarom sleur je hem door ziekenhuizen? Laat hem rusten. Heb je niets te doen? Neem een bijbaantje. Extra geld is nooit verkeerd. Of is de kostwinner er niet?
Alice knikte bang. Ze was altijd al bang voor haar schoonmoeder. Die had meteen duidelijk gemaakt dat Alice niet de schoondochter was die ze had gewild. Tijdens hun huwelijk had ze gezegd: „Je bent een muisje. Ik begrijp niet wat hij in jou ziet.”
Alice zei niets tegen Kostia. Ze wilde hem niet verdrietig maken. Hij hield zoveel van zijn moeder. Maar ze voelde zich altijd niet goed genoeg in de buurt van haar schoonmoeder.
Het was haar schoonmoeder die erop stond dat ze nog geen kinderen zouden krijgen. Ze zei dat ze nog maar net getrouwd waren, dat ze elkaar beter moesten leren kennen. Nu dacht Alice, hoe vooruitziend ze was. Wat zou ze doen als ze een kind hadden? Het leek haar ondenkbaar.
Op het busstation waar de minibusjes stopten, was het druk. Iedereen haastte zich naar de stad. Hier, aan de rand, stonden de huizen en de vakantiehuisjes.
Alice stapte even opzij. Ze wilde de drukte niet horen. Ze had stilte nodig.
— Laat me je toekomst voorspellen, schoonheid.
Alice schrok en draaide zich om. Voor haar stond een oude zigeunerin.
— Waar ben je bang voor? Hebben zigeuners je ooit kwaad gedaan?
— Nee.
— Dan hoef je niet bang te zijn. Geef me je hand.
Alice stak haar hand uit, alsof ze in een droom was. De zigeunerin bekeek haar lang en liet haar toen los.
— Ik ga je niet voorspellen. Ik zeg alleen dit: binnenkort zul je ontdekken hoeveel mensen om je heen je bedriegen. Je zult het onverwachts te weten komen, maar het zal je wijzer maken. Wees niet bang om streng te zijn, wees bang om naief te zijn.
De zigeunerin verdween in de menigte, zonder om geld te vragen. Alice schudde haar hoofd. „Ik ga echt gek worden,” dacht ze. In haar leven was er niemand die haar zou kunnen bedriegen. Ze was altijd aardig voor iedereen, altijd bereid te helpen. En waarom zouden ze haar bedriegen? Ze had niets waardevols.
De minibus kwam eraan. Alice twijfelde even, en de enige vrije plek was naast de chauffeur. Ze moest gaan zitten.
— Alice? Jij?
Ze keek verrast naar de chauffeur.
— Misha? Dat kan niet! Wat doe jij hier?
— Ik werk al een half jaar op deze route. Jij komt hier blijkbaar niet vaak?
— Ja, ik was hier eerder niet. Nu zal ik vaker komen.
— Vertel, hoe gaat het? Sinds ik het leger in ging, weet ik niets meer van jou.
De jonge man glimlachte.
— Weet je, toen ik wegging, dacht ik dat ik zou terugkomen, jij zou opgroeien, je zou trouwen. En toen ik terugkwam, was je al getrouwd.
Alice lachte.
— Wat een fantasie! Jij zou ook wel opgroeien. We zaten toch in dezelfde klas?
— Echt? Ja, je had gelijk! Jij kopieerde altijd van mij.
— Jij kopieerde van mij! Misha, het is tien jaar geleden en jij bent helemaal niet veranderd.
— Waarom zou ik veranderen? Het leven is mooi.
Alice keek somber.
— Misschien. Alleen niet voor iedereen.
— Wat is er gebeurd, Alice? Heb je problemen?
Tranen kwamen opnieuw in haar ogen. Ze wuifde met haar hand.
— Misha, vraag niet. Mijn man is ziek. De dokters kunnen niets doen. Hij sterft voor mijn ogen. Hij vroeg of ik in het vakantiehuis kon blijven, zodat ik hem niet zou storen.
— Waarom in het vakantiehuis? Waarom niet in het ziekenhuis?
— De dokters begrijpen niet wat er met hem aan de hand is… We geven alleen maar geld uit.
— Dus zeggen ze dat hij gezond is?
Alice knikte, met moeite haar tranen in bedwang houdend.
— Stel je voor, niemand weet wat er met hem is. Echt niemand.
— Dus jullie hebben alle dokters bezocht?
— Ja, we zijn bij veel specialisten geweest. En nu weigert hij behandeling. De dokters schrijven niets voor.