Een paar dagen geleden ging er een golf van onrust door het dorp. Een groep jonge soldaten, waaronder Anna’s zoon Aleksiej, vertrok op een verkenningsmissie het bos in, maar keerde nooit terug. Een van de officieren beweerde dat hij de jongens het dichte woud had zien binnengaan, maar het leek alsof het bos hen had opgeslokt. Zoekploegen kamden dag na dag de omgeving uit, maar alle pogingen bleven vruchteloos.
Op de derde dag verklaarde het leger de soldaten officieel vermist, en twee dagen later werden ze doodverklaard. De ouders ontvingen de officiële documenten. Anna kreeg een tot driehoek gevouwen vlag overhandigd en men deelde haar mee dat haar zoon niet was gevonden, maar dat het op basis van de omstandigheden uitgesloten was dat iemand had kunnen overleven.
Men vertelde de moeder dat haar zoon niet meer leefde, maar een paar dagen later kreeg ze een telefoontje van een onbekend nummer.
De volgende dag vond er een begrafenis plaats in het dorp. Een kleine rouwstoet, klokgelui, een lege kist bedekt met de nationale vlag. Anna stond voor het graf, haar handen geklemd om haar hoofddoek, alsof dat het laatste stukje van haar zoon was dat ze nog had. Ze kon het nog steeds niet helemaal geloven, maar de hoop in haar was al bijna gedoofd.
Ze probeerde de werkelijkheid te aanvaarden.
Toen, twee dagen later, toen het buiten al donker was en de stilte over het huis was neergedaald, ging plotseling de telefoon. Een onbekend nummer. Haar hart sloeg een slag over — zulke berichten zijn meestal slecht nieuws.
— Hallo? — fluisterde ze, nauwelijks ademhalend.
Aan de andere kant van de lijn klonk een schorre stem:
— Anna Smirnova?
Men had haar verteld dat haar zoon dood was, maar een paar dagen later kreeg ze een telefoontje van een onbekend nummer.
— Ja, ik ben het…
— Uw zoon is hier, hij wil graag met u spreken. Hallo? Mevrouw? Gaat het goed met u?
Anna kon haar oren niet geloven. Ze sprong op en drukte de telefoon steviger tegen haar oor.
— Ja, ja, ik ben hier!
— Mama?
— Ljosja?! Ben jij dat?! Leef je?!
— Ja, mama, ik leef. We raakten gewond en verstopten ons in een greppel. Er was geen bereik. Pas vandaag hebben we een radiozender kunnen vinden… Ik wilde je zo graag bellen…
De tranen van opluchting stroomden over haar gezicht. Ze huilde, met één hand op haar hart gedrukt.
Men had haar verteld dat haar zoon dood was, maar een paar dagen later kreeg ze een telefoontje van een onbekend nummer.
— God zij dank… God zij dank, mijn zoon… Ik had je al begraven…
— Ik weet het. Ze hebben het me verteld. Maar ik kom snel naar huis, mama. Ik leef. Vergeef me.
En op dat moment leek zelfs de nacht buiten lichter.
1/2