De gelijkmatige stroom van de rivier, ingeklemd tussen steile rotsen, bracht rust. Het regelmatige klotsen van de golven tegen de stenige oever klonk als een waarschuwing: “Een half uur… een half uur tot de lozing…” Michail kende dat signaal.

Een kilometer stroomopwaarts stond de dam van de lokale warmtecentrale. Het water van de voorjaarsoverstromingen had het stuwmeer doen overlopen, en de dag ervoor was naar alle nederzettingen stroomafwaarts een bericht gestuurd – spoedig zou een versterkte lozing beginnen, waardoor de rivier zou stijgen. Een overstroming werd niet verwacht: de oevers waren steil, maar in de laaggelegen weiden zou het land tijdelijk onder water komen te staan. Michail wist: het was verstandig om de pompinstallatie nog maar eens extra te controleren – stel dat ergens een bevestiging losschoot.
Hinkend en met het lichte kraken van zijn linkerbeenprothese inspecteerde de man zorgvuldig het terrein. Alles was in orde. Gisteren nog had hij de leidingen en het hekwerk verstevigd, maar een extra controle kan nooit kwaad. Hij zette zijn pet af, streek met zijn hand door zijn korte grijze haar, gooide zijn matje op een steen en ging zitten, terwijl hij de stomp masseerde. Het been zeurde – het herinnerde zich bij elke weersverandering. Michail nam een trek van zijn sigaret en wachtte. Hij hield ervan om te zien hoe de schuiven werden geopend. Eerst klonk er een verre dreun, dan verscheen er een melkwitte schuimwal, en plotseling stortte een enorme massa water naar beneden, terwijl die takken, afval en het verdorde blad van vorig jaar meesleurde. De rivier leek tot leven te komen, zich reinigend van het oude.
Hij deed zijn prothese af, legde die naast zich neer en keek, met half dichtgeknepen ogen, hoe een ondergespoeld boompje langzaam over het water dreef — zou het zinken of niet? Halverwege werd het tegengehouden door een zandbank. “Vastgelopen,” constateerde Michail. Over een minuut of tien, als de golf komt, zal het weer losgeslagen worden. Maar plotseling merkte hij iets vreemds op: langs de takken klom krampachtig een klein wezen omhoog. Toen hij beter keek, begreep hij — het was een kat. Grijs, doorweekt, bevend, probeerde hij tevergeefs hogerop te komen. Nu zat het dier op de allerhoogste tak, op zo’n twintig meter van de oever, en klemde zich met zijn klauwen aan de tak vast.
“Arme drommel,” dacht Michail. “Over tien minuten gaan de schuiven open — hij overleeft het niet.” Hij klikte snel zijn prothese vast, schatte de afstand tot het boompje in. De kans om het dier te redden was klein, maar voorbijgaan kon hij niet. Die ogen — angstig, maar vol hoop — had hij al eens eerder gezien.

Bijna dertig jaar geleden had Michail als contractant gediend. In een “hotspot” was hij sergeant en ging samen met een jonge soldaat, Dmitri, op patrouille. Ze klommen omhoog langs een smal bergpad. Dmitri, die vooruit was gelopen, werd geraakt door een scherpschutter — de kogel verbrijzelde zijn knie. Hij viel neer, schreeuwend van pijn. Michail herinnerde zich die blik — een stille schreeuw om hulp en het besef dat elke poging tot redding hun beiden het leven kon kosten.
Zonder aarzelen vuurde Michail in de richting van de vermoedelijke vijand om de aandacht af te leiden, en rende naar zijn kameraad. Kogels suisden langs hem heen, één schampte zelfs zijn helm. Maar hij haalde het — hij sleepte Mityka achter een rots, terwijl de compagnie een rookgordijn legde. Later die nacht stapte hij zelf op een mijn… Sindsdien waren ze allebei zonder been gebleven: de een zijn rechter, de ander zijn linker.
Michail trok snel zijn gewatteerde jas uit, pakte het matje en stapte het ijskoude water in. De kou brandde zijn lichaam, zijn adem stokte, maar terugkeren was geen optie. Hij waadde naar het boompje, zijn tanden op elkaar om niet te klappertanden. Daar was de zandbank. Het geluid van boven werd sterker — de sluizen gingen open.
— Kom op, poesje, niet bang zijn! — raspte hij terwijl hij zijn hand uitstak.
Alsof de kat het begreep, sprong hij op Michail en klemde zich met zijn klauwen in zijn schouder vast. De pijn schoot door hem heen, maar de man slaakte slechts een zucht: “Vasthouden.” Hij draaide zich om en liep terug, zijn benen met moeite bewegend. De kou verkrampte zijn lichaam, de prothese hinderde, zijn krachten raakten op. Het geluid van het water zwol aan — de golf was al dichtbij. Michail voelde de bodem, zette nog een stap en zakte in elkaar, terwijl zijn bewustzijn wegviel. Het laatste wat hij zag — de kat sprong op de oever.

Hij kwam bij aan het kampvuur. Naast hem siste een keteltje, en de kat, inmiddels opgedroogd, zat bij het vuur.
— Laat ik je één keer alleen en je zoekt meteen avonturen op, — bromde een bekende stem. Het was Dmitri — nog steeds dezelfde Mityka, alleen met grijze slapen. — Ik heb je maar net bij je kraag te pakken gekregen.
Michail dronk hete thee en warmde zich op onder zijn jas. De kat wreef zwijgend tegen zijn knie.
— Niet zeuren, Mityka, — grijnsde hij. — Je wist toch dat je me niet zou laten liggen. Net als toen. — Hij klopte de kat op zijn rug. — En nu zijn we met z’n drieën — twee kreupelen en één met een staart.
— Ja hoor, — snuifde Dmitri. — Die blijft nu bij jou. Gered — dus gehecht. Die raak je niet meer kwijt, net als mij.
Beiden lachten. Daarna stonden ze op en liepen langzaam richting het pompstation — de een mank op zijn linkerbeen, de ander op zijn rechter. En tussen hen in liep de kat, zijn poten nauwelijks rakend aan de vochtige aarde, terwijl hij geen moment achterbleef bij zijn redder.